De jury ziet het artikel van Eline als dé winnaar van de prijsvraag “Kans voor talent!”. Het talent van Eline is zichtbaar in een zeer methodisch opgebouwd artikel waarin zij zeer relevante inhoud rondom zelfredzaamheid concreet weet te vertalen naar de praktijk van bewindvoerders.

Werken aan zelfredzaamheid

In opdracht van de rechtspraak is in 2014 het ‘Besluit kwaliteits­eisen curatoren beschermings­bewindvoerders en ­mentoren’ van kracht geworden. Dit besluit ziet toe op de vereiste opleiding van de hiervoor genoemde beroepsgroepen, alsmede op de omgang met de cliënten. Wat dat laatste betreft stelt het Besluit expliciet dat, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van onderbewindgestelden bevorderd moet worden. Onduidelijk is echter op welke manier dat moet gebeuren en wat ‘waar mogelijk’ betekent. In dit artikel verken ik dit grijze gebied en tracht ik meer duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de vraag: op welke manier kan de zelfredzaamheid van mensen bevorderd worden?

Van Dale omschrijft het woord zelfredzaamheid als ‘het vermogen te leven zonder professionele hulpverlening’, in het bijzonder met betrekking tot ouderen, zieken of gehandicapten.

Omdat bij bewindvoering de financiën worden overgenomen, is het gerechtvaardigd om zelfredzaamheid in dit verband gelijk te stellen aan financiële zelfredzaamheid van de onderbewindgestelden (hierna: de cliënten). In de literatuur heet een persoon financieel zelfredzaam als hij de volgende vijf competenties beheerst:

  1. in kaart brengen: de cliënt beschikt over een overzicht dat inzicht geeft in de mogelijkheden om de financiën in balans te houden;
  2. verantwoord besteden: de cliënt kan zijn inkomsten zodanig besteden dat zijn huishoudfinanciën op de korte termijn in balans zijn;
  3. vooruit kijken: de cliënt moet zich realiseren dat wensen en gebeurtenissen op de middellange- en lange termijn financiële gevolgen met zich meebrengen. De cliënt moet daarom zijn huidige bestedingen af kunnen stemmen op deze wensen en gebeurtenissen;
  4. bewust financiële producten kiezen: de cliënt kan financiële producten op basis van budgettaire overwegingen kiezen die passen bij zijn persoon en de persoonlijke huishoudsituatie;
  5. over voldoende kennis beschikken: de cliënt moet over relevante kennis beschikken om zijn huishoudfinanciën op de korte, middellange- en lange termijn in balans te brengen en houden.

Dit lijkt helder, maar om deze competenties te beheersen moet de cliënt beschikken over een scala aan vaardigheden. Hieronder doe ik een poging deze vaardigheden per competentie te expliciteren.

Competentie 1: in kaart brengen.

Om de competentie ‘in kaart brengen’ daadwerkelijk te beheersen moet de cliënt tenminste beschikken over de volgende vaardigheden:

  1. een inkomen genereren op het sociaal minimum;
  2. subsidies, tegemoetkomingen en toeslagen aanvragen;
  3. de financiële administratie zelf overzichtelijk bewaren;
  4. financiële correspondentie doelmatig en juist afhandelen;
  5. een bank- en spaarrekening kunnen beheren;
  6. rekeningen, toekenningen en bij- en afschrijvingen controleren op juistheid;
  7. vaststellen wat zijn netto inkomsten zijn;
  8. een overzicht maken van zijn inkomsten en uitgaven per jaar;
  9. berekenen welke bedragen er per maand nodig zijn voor de noodzakelijke uitgaven;
  10. berekenen welk bedrag er per maand overblijft voor uitgaven naar keuze;
  11. een overzicht maken van zijn inkomsten en uitgaven per maand;
  12. een overzicht maken van zijn bezittingen en schulden.

Competentie 2: verantwoord besteden.

Om de competentie ‘verantwoord besteden’ daadwerkelijk te beheersen moet de cliënt tenminste beschikken over de volgende vaardigheden:

  1. de dagelijkse bestedingen bewaken;
  2. de betalingsverplichtingen nakomen;
  3. prioriteiten aanbrengen in zijn bestedingen op basis van noodzakelijkheid;
  4. niet maandelijkse extra inkomsten doelmatig benutten;
  5. criteria kunnen ontwikkelen voor de prijs – kwaliteitverhouding van producten;
  6. weerbaar opstellen ten opzichte van reclame, sociale druk etc.;
  7. zijn koopgedrag aanpassen aan het beschikbare budget;
  8. financiële tekorten kunnen signaleren;
  9. een overzicht maken van de betalingsachterstanden;
  10. financiële problemen oplossen;
  11. een beroep doen op zijn rechten als consument;
  12. gebruik maken van bezwaar- en beroepsprocedures.

Competentie 3: vooruit kijken.

Om de competentie ‘vooruit kijken’ daadwerkelijk te beheersen moet de cliënt tenminste beschikken over de volgende vaardigheden:

  1. beoordelen of hij in geval van (geplande en ongeplande) wensen en gebeurtenissen over voldoende inkomsten beschikt om aan zijn verplichtingen te kunnen blijven voldoen;
  2. beschikken over een positief eigen vermogen voor (geplande en ongeplande) hoge uitgaven;
  3. mogelijke (geplande en ongeplande) hoge uitgaven op de middellange en de lange termijn verantwoord op te vangen door middel van sparen of lenen;
  4. beoordelen welke verzekeringen in zijn situatie noodzakelijk, wenselijk of verplicht zijn;
  5. maatregelen bedenken waardoor hij een terugval in het inkomen door (geplande en ongeplande) veranderde omstandigheden in de toekomst kan opvangen;
  6. acties ondernemen waardoor de huishoudfinanciën in geval van (geplande en ongeplande) wensen en gebeurtenissen in balans blijven.

Competentie 4: bewust financiële producten kiezen.

Om de competentie ‘bewust financiële producten kiezen’ daadwerkelijk te beheersen moet de cliënt tenminste beschikken over de volgende vaardigheden:

  1. rendement en risico van verschillende typen financiële producten tegen elkaar af wegen;
  2. financiële producten beoordelen op kosten en rendement, looptijd en voorwaarden voor acceptatie en uitsluiting;
  3. berekenen of premies, rente en aflossingen voor financiële producten binnen het budget passen.

Competentie 5: over voldoende kennis beschikken.

Om de competentie ‘over voldoende kennis beschikken’ daadwerkelijk te beheersen moet de cliënt tenminste beschikken over de volgende vaardigheden:

  1. informatiebronnen kunnen raadplegen over financiële onderwerpen;
  2. de juiste instantie of dienstverlener raadplegen bij financiële vragen of problemen;
  3. beoordelen welke begrippen uit de financiële dienstverlening op hem van toepassing zijn;
  4. de benodigde berekeningen maken voor het beheer van zijn huishoud­financiën;
  5. beoordelen wat zijn rechten en plichten zijn als consument;
  6. globaal beoordelen of en in hoeverre veranderingen in de financiële regelgeving en ontwikkelingen op de financiële markt op hem van toepassing zijn;
  7. globaal beoordelen welke socialezekerheidsregelingen op hem van toepassing zijn.

Meerdere factoren spelen een rol

Zo beschouwd betekent het dus nogal wat om financieel zelfredzaam te zijn. De vraag is dan ook of het gerechtvaardigd is om te vooronderstellen dat alle volwassen inwoners van Nederland dit zijn. Hoe dan ook: als de rechtspraak van mening is dat de financiële zelfredzaamheid van cliënten bevorderd dient te worden, dan zal in principe elke cliënt moeten beschikken over alle hierboven genoemde vaardigheden (ook al zal hij ze niet allemaal elke dag nodig hebben).

Blijft de vraag hoe we omgaan met cliënten waarvan we niet kunnen verwachten dat zij over al deze vaardigheden beschikken. Zijn zij per definitie niet financieel zelfredzaam?

Het antwoord op deze vraag is niet eenduidig. Zo kun je cliënten die niet beschikken over bepaalde vaardigheden, maar waarvan wel mag worden verwacht dat zij zelfstandig professionele hulp kunnen inschakelen tóch nog financieel zelfredzaam noemen. Andersom kan een cliënt beschikken over alle benodigde vaardigheden, maar toch niet financieel zelfredzaam zijn. Er spelen namelijk meerdere factoren een rol bij financiële zelfredzaamheid. Deze neem ik hieronder onder de loep.

  1. De factor gedrag

Bij sommige cliënten zijn niet zozeer de vaardigheden het probleem, maar is het gedrag de factor die voor financiële problemen zorgt. Het is dan belangrijk dat de cliënt zijn gewoontegedrag (waarbij geen bewuste afwegingen meer worden gemaakt) aanpast. Ook moet er rekening worden gehouden met het non-cognitieve vermogen van de cliënt, ook wel het doen-vermogen genoemd. Het doen-vermogen draait voornamelijk om drie persoonskenmerken. Ten eerste is het belangrijk dat de cliënt een ‘approach temperament’ heeft. Met een approach temperament zijn de cliënten eerder geneigd hun stressoren te herkennen en aan te pakken. Ten tweede moet de cliënt beschikken over zelfcontrole. Hiermee kan die cliënt zijn dominante gedragsneigingen onderdrukken of veranderen. Ook is de cliënt dan in staat zijn gedrag, emoties en gedachten te reguleren. Ten slotte is de overtuiging belangrijk als het gaat om het doen-vermogen van de cliënt. Deze overtuiging moet in balans zijn. De cliënt moet niet te pessimistisch zijn, maar ook niet te optimistisch.

Als kanttekening moet hier worden geplaatst dat persoonskenmerken ontzettend lastig te trainen of te veranderen zijn.

  1. De factor digitalisering

Een relatief nieuwe factor die een rol speelt bij de mate van financiële zelfredzaamheid is de digitalisering – en dan met name de digitalisering van de overheid. Deze digitalisering heeft als doel een snellere en toegankelijkere dienstverlening, maar dit is niet voor iedereen een uitkomst. Mensen die zichzelf voorheen prima redden, komen er nu vaak zonder hulp niet meer uit. Wanneer mensen niet met de digitalisering overweg kunnen, lopen zij een risico dat zij belangrijke voorzieningen en informatie missen. Om met deze digitalisering mee te kunnen is het uiteraard wezenlijk dat mensen toegang hebben tot een computer en het internet.

  1. De factor sociale omgeving

Ten slotte is het belangrijk dat de cliënten terug kunnen vallen op hun sociale omgeving. Het hebben van een goed netwerk is van belang om financiële zelfredzaam te zijn. Personen die geen goed netwerk hebben en hier dus niet op terug kunnen vallen kunnen vaak minder goed rondkomen dan personen die dit netwerk wel hebben.

Kortom, los van het hebben van de juiste vaardigheden spelen er nog meer factoren een rol bij het al of niet financieel zelfredzaam zijn. Dit is essentieel om te weten, willen we een antwoord op de kernvraag: hoe bevorder je nu daadwerkelijk de financiële zelfredzaamheid? Gegeven het bovenstaande kunnen we vaststellen dat er bij het bevorderen van de financiële zelfredzaamheid gewerkt moet worden aan (1) de aan te leren vaardigheden en (2) het te veranderen gedrag.

Het aanleren van vaardigheden

Er zijn verschillende do’s en don’ts bij het aanleren van vaardigheden. Ik zet er hieronder een aantal kort uiteen.

Zorg voor overwinningen: als een cliënt keer op keer geconfronteerd wordt met ‘negatieve’ uitkomsten, kan dit leiden tot hulpeloosheid en kan de cliënt het ‘opgeven’. Daarom is het belangrijk dat er gezorgd wordt voor succesvolle uitkomsten. Dit kan bereikt worden door taken op te delen in kleine (en goed haalbare) stappen.

Geef complimenten: benoem als bewindvoerder (ook de kleine) successen en complimenteer de cliënt met diens successen en kennis. Dit motiveert de cliënt om nieuwe vaardigheden te leren.

Laat de cliënt zelf nadenken over hoe hij meer succes kan bewerkstelligen: de successen van de cliënt moeten niet alleen worden benoemd, het werkt ook goed om erover te praten op welke manier het succes behaald is. Laat de cliënt gelijk nadenken over andere situaties waar nog successen behaald kunnen worden en vraag meteen hoe de cliënt dit denkt aan te pakken. Het gevoel van succes motiveert de cliënt om ‘door te pakken’.

Werk aan een gevoel van controle: mensen met financiële problemen ervaren vaak een gebrek aan controle, waardoor de zelfcontrole laag is. Het is belangrijk dat deze zelfcontrole weer terug komt bij deze mensen. Dit kan bereikt worden door de cliënt de regie te geven/behouden.

Pas op met de ‘reparatiereflex’: laat de cliënt zoveel mogelijk zélf nadenken over het oplossen van de problemen. Als oplossingen door de bewindvoerder worden aangedragen kan dit averechts uitpakken. Eerst moet er aandacht zijn voor de cliënt zelf; wat wil de cliënt en hoe komt het dat hij/zij dit wil? Dit kan bereikt worden door het stellen van open vragen. Zo krijgt de cliënt de mogelijkheid om een overzichtelijk beeld te verwerven van de situatie en naar aanleiding hiervan tot oplossingen komen.

Maak besparen makkelijk: kleine uitgaven worden vrij snel vergeten. De meeste mensen weet wat zij per maand aan de vaste lasten kwijt zijn, maar vergeten wat zij maandelijks aan kleine uitgaven kwijt zijn. Een manier om te voorkomen dat mensen ongemerkt geld uit geven is het verstandig om voor de kleine uitgaven een vast bedrag per week of maand aan te houden.

Help de cliënt vooruit te kijken: als er eenmaal problemen zijn ontstaan, zijn deze – zeker op de lange termijn – lastig te overzien. Veel cliënten hebben moeite met het vooruit kijken en plannen en hebben hier dan ook hulp bij nodig. De cliënt kan hierbij geholpen door hem/haar te vragen welke uitgaven verwacht worden, en wat dat betekent voor andere uitgaven op korte termijn.

Vraag niet te veel van de schuldenaar: iemand in financiële problemen concentreert zich op het nu. Dit is een overlevingsmechanisme dat aangaat wanneer een persoon in financiële problemen zit. Als de cliënt alleen maar ‘ondervraagd’ wordt, krijgt hij het zwaar. Het is belangrijk dat de cliënt in deze fase ondersteund, en niet ondervraagd, wordt. Er moet rekening worden gehouden met de beperkte cognitieve capaciteit van de cliënt en het is is belangrijk dat de wel beschikbare capaciteit efficiënt ingezet wordt. Zo kunnen bijvoorbeeld handelingen die veel aandacht vergen, omgezet worden in eenmalige acties. Denk hierbij aan het gebruik van automatische incasso’s.

Vergroot de voordelen in het nu: bij financiële problemen is er vaak minder keuze in financiële producten. Aanbieders van deze producten stellen strenge eisen en de cliënt heeft vaak weinig/geen geld beschikbaar. Mensen met financiële problemen zijn vaak gericht op de korte termijn. Het kan zijn dat directe voordelen de cliënt helpen. Kijk bijvoorbeeld naar premies voor het overstappen.

Bespreek wat de cliënt nodig heeft: hierdoor wordt duidelijk wat de cliënt nog moet leren. Het proces kan dan worden aangepast aan de kennis en behoeften van de cliënt.

Het veranderen van gedrag

Voor het veranderen van het gedrag kan motiverende gespreksvoering de helpende hand bieden. Motiverende gespreksvoering is zowel een cliëntgerichte als een directieve methode. Zij heeft als doel de cliënt intrinsiek te motiveren tot verandering. Door middel van motiverende gespreksvoering motiveer je de cliënt om zijn financiële handelen ingrijpend te veranderen. Het uiteindelijke doel van motiverende gespreksvoering is de financiële zelfredzaamheid van de cliënt.

Tijdens het gesprek met de cliënt staan drie vragen centraal:

  1. Wil de cliënt veranderen?
  2. Kan de cliënt veranderen?
  3. Is de cliënt klaar voor gedragsverandering (wat voor prioriteiten stelt de cliënt)?

Conclusie: de weg naar financiële zelfredzaamheid ligt in beginsel voor iedere cliënt open, maar zal samen met de bewindvoerder bewandeld moeten worden. Gericht werken aan financiële zelfredzaamheid is een lang proces, waarin zowel aandacht moet zijn voor het (versterken en) ontwikkelen van vaardigheden als voor de gedragscomponent. In beide gevallen betekent dit dat cliënt en bewindvoerder op zeer geregelde basis persoonlijk contact moeten hebben. Werken aan zelfredzaamheid is nooit een papieren proces.

 

Door Eline van der Velden LLB en mr. Bart van Ratingen

Eline van der Velden LLB (1994) studeerde Sociaal Juridische Dienstverlening aan de Hogeschool Leiden, en is daarnaast in het bezit van minors in Sociaal Recht en Rechtsfilosofie. Haar afstudeeronderzoek, uitgevoerd bij de Stichting CAV, richtte zich op de vraag op welke manier bewindvoerders de financiële zelfredzaamheid van hun cliënten kunnen bevorderen. Dit artikel is een bewerking van haar eindscriptie. Eline is sinds dit jaar ook werkzaam als bewindvoerder bij Stichting CAV.