De uitvoerders van de beschermingsmaatregelen op grond van het Burgerlijk Wetboek hebben de taak om de zelfredzaamheid van hun cliënt te vergroten. Dat geldt niet alleen voor de beschermingsbewindvoerder, maar ook voor de mentor/curator. Naar het bevorderen van de financiële zelfredzaamheid wordt veel onderzoek gedaan. Naar het bevorderen van zelfredzaamheid door de mentor/curator wordt minder tot geen onderzoek gedaan. Dit artikel is geschreven op basis van de scriptie waarin onderzoek is gedaan naar het bevorderen van de zelfredzaamheid door de mentoren/curatoren.

In de scriptie stond specifiek de jongere centraal met een licht tot matig verstandelijke beperking. Deze jongeren zullen altijd enige vorm van begeleiding nodig hebben. Voorheen werd aan de hand van het IQ bepaald of iemand een verstandelijke beperking heeft. Met de komst van DSM-V, de indeling van psychische stoornissen, is dit op de achtergrond gekomen. Er zijn nu drie domeinen die een rol spelen bij de vaststelling van een beperking. Bij het conceptuele (onderwijs)domein gaat het om vaardigheden als taal en rekenen en probleemoplossend vermogen. Bij het sociale domein gaat het om de relaties met andere mensen, bij het praktische domein gaat het om onder andere algemene dagelijkse levensverrichtingen en tijdsbesteding.

In het onderzoek is specifiek gelet op drie leefgebieden. Namelijk de algemene dagelijkse levensverrichtingen, huisvesting & sociaal netwerk en dagbesteding. De resultaten van het onderzoek zullen worden besproken aan de hand van deze leefgebieden.

De centrale vraag in deze scriptie luidt:

‘Wat zijn de punten waar een mentor of curator van Stichting CAV op moet letten om bij de beoordeling van de zorgplannen van zijn cliënten met een licht tot matig verstandelijke beperking van 18-30 jaar die in een instelling wonen op de leefgebieden algemene dagelijkse levensverrichtingen, huisvesting & sociaal netwerk en dagbesteding te voldoen aan zijn wettelijke taak om de zelfredzaamheid te bevorderen?’

Algemeen
Om antwoord te krijgen op deze vraag zijn er interviews gehouden met de mentoren/curatoren van Stichting CAV. Ook zijn er interviews gehouden met de begeleiders van de doelgroep. Al snel in het onderzoek werd duidelijk dat er geen standaard manier is om de zelfredzaamheid te bevorderen. De zelfredzaamheid moet bevorderd worden op een manier die bij de cliënt past. Daarvoor is het belangrijk om de cliënt goed te kennen.

Omdat de mentor of curator de cliënt maar enkele keren per jaar ziet is het in de praktijk niet de mentor of curator die de zelfredzaamheid bevordert. Deze taak komt op de begeleider neer. Deze zijn namelijk dag en nacht aanwezig in de woonvorm van de cliënt.

Door zowel de mentor/curator als de begeleiders wordt het voornamelijk als taak van de mentor/curator gezien om in de gaten te houden of de zelfredzaamheid op een passende manier bevorderd wordt. Dit houdt in dat het moet passen bij de wensen van de cliënt en dat het op het niveau van de cliënt moet zijn. Een van de manieren hoe de mentor of curator hier invulling aan kan geven is bij de beoordeling van de zorgplannen.

Door veel begeleiders wordt aangegeven dat de afstand die de mentor of curator heeft ook kan helpen bij het bevorderen van de zelfredzaamheid. Omdat mentoren/curatoren meer een helicopterview hebben, hebben ze meer het overzicht over de ontwikkeling van de cliënt. Dit moet de mentor/curator dan ook gebruiken.

Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen
Het eerste leefgebied wat aan de orde komt zijn de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Deze kunnen worden opgesplitst in basale ADL en instrumentele ADL. Basale-ADL zijn zaken als persoonlijke hygiëne, kleden en voeden. Instrumentele ADL zijn de complexere vaardigheden als koken, boodschappen doen of het huishouden doen. Bij dit leefgebied is het vooral belangrijk of deze handelingen worden uitgevoerd en of je dat dan zelf doet.

In de zorgplannen van de cliënten worden doelen gesteld met betrekking tot de ADL. De mentor of curator moet beoordelen of met deze doelen op een passende manier aan zelfredzaamheid wordt gewerkt. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat de doelen passen bij de wensen van de cliënt en passen bij het niveau van de cliënt.

Om met deze zaken rekening te kunnen houden moet de mentor of curator op een aantal zaken letten. Deze zaken worden hieronder kort beschreven:

–           De vaardigheden van de cliënt.
Om te kunnen beoordelen of de doelen op het niveau van de cliënt zijn is het nodig om te weten wat de cliënt op dit moment beheerst. Tijdens de interviews kwam naar voren dat het                          onderscheid tussen de basale en de instrumentele ADL in de praktijk zichtbaar is. Daarom is het bij het in kaart brengen van de vaardigheden van de cliënt ook goed om
hier rekening mee te houden.

–           Het niveau van de cliënt
In de gesprekken met de mentoren, curatoren en begeleiders kwam naar voren dat cliënten vaak overschat worden. Mensen in de omgeving van de cliënt kunnen hem of haar overschatten,                maar de cliënt kan ook zichzelf overschatten. Hier moet de mentor of curator alert op zijn in het beoordelen van het zorgplan.

–           De wens van de cliënt.
Om de doelen aan te laten sluiten bij de wensen van de cliënt moet de mentor of curator deze wensen kennen. Hiervoor is vaak al aandacht in de zorgplannen, omdat er een persoonlijk plan
door de begeleiders wordt opgesteld.

Huisvesting
De doelgroep van het onderzoek woont in een instelling. Met betrekking tot de zelfredzaamheid op het gebied van huisvesting spelen twee thema’s. Het eerste is of de jongere op zijn plek is in de woonvorm waar hij of zij woont of gaat wonen. Het tweede is of de jongere toe is aan een zelfstandigere woonvorm.

De mentor of curator moet regelmatig met de jongere bespreken of hij of zij het nog naar zijn zin heeft in de woonvorm. Zo weet de mentor of curator wat de woonwensen van zijn cliënt zijn. Om verschillende redenen kan het nodig zijn dat de cliënt gaat verhuizen naar een andere woonvorm. Voor het kiezen van deze woonvorm is men afhankelijk van de beschikbaarheid van een plek. Maar ook de wensen van de cliënt moeten een rol spelen. De woonvorm moet passen bij de cliënt. Daarom moet de mentor of curator op de hoogte zijn van de wensen van de cliënt.

Ook moet de mentor of curator beoordelen of een cliënt toe is aan een zelfstandigere woonvorm. Hiervoor spelen twee aspecten een grote rol. Namelijk of de cliënt de ADL-vaardigheden beheerst en hoe het sociaal netwerk van de cliënt is. Bij het zelfstandiger gaan wonen dient het sociaal netwerk namelijk als vangnet.

Sociaal netwerk
Voor het zelfstandig wonen van de jongeren is het sociaal netwerk een belangrijk onderdeel. Ook op dit leefgebied kwamen in het onderzoek twee thema’s naar voren. Het onderhouden van contacten en de weerbaarheid.

Het is belangrijk dat de cliënt een sociaal netwerk om zich heen heeft. Dit hoeft niet groot te zijn. De contacten die een cliënt heeft moeten wel goed zijn. Het is namelijk niet vanzelfsprekend dat een contact wat de cliënt heeft goed is. Dit kan bijvoorbeeld komen omdat de familie ook een beperking heeft of omdat de jongeren geen goed beeld hebben van wat vriendschap is.

De jongeren zijn in het hebben van contacten erg kwetsbaar. Zowel de mentoren als de begeleiders geven aan dat er snel misbruik gemaakt kan worden van de jongeren. In de instellingen wordt op verschillende manieren gewerkt aan het vergroten van de weerbaarheid van de jongeren. Van mentoren wordt verwacht dat ze weten dat de jongeren kwetsbaar zijn. Ze moeten in de gaten houden of de situatie veilig is voor de cliënten.

Dagbesteding
Ook het gebied van de dagbesteding is er een aandachtspunt voor de mentor of curator. De dagbesteding moet passen bij de cliënt. Het moet passen bij het niveau van de cliënt en de cliënt moet het leuk vinden.

Voor de keuze van dagbesteding spelen allerhande externe factoren een rol. Bijvoorbeeld of een cliënt een dagbestedingsindicatie heeft of betaald werk moet zoeken. Ook speelt een rol welke werkplaatsen ruimte hebben voor een cliënt. Vaak heeft de cliënt een jobcoach of begeleider die hem helpt bij het vinden van een passende plek. Hierbij wordt de mentor of curator dan ook betrokken. Er wordt dat verwacht dat een mentor meekijkt en meedenkt over een passende plek. Eventueel met behulp van zijn eigen netwerk.

Tot slot
De mentor kan de zelfredzaamheid van de cliënt vooral vergroten door hem eigen regie te geven. De cliënt zelf mee te laten denken in wat hij kan en wil. Er zijn veel cliënten die nooit helemaal zelfredzaam zullen worden. De stappen die gezet worden in de ontwikkeling moeten passen bij de cliënt, passen bij de wensen van de cliënt, passen bij het niveau van de cliënt. Passende zelfredzaamheid.

door: Adrie Romijn

Adrie Romijn (1997) is de winnaar van de ZELF-prijsvraag “kans voor talent”. Zij heeft in 2018 haar diploma Sociaal Juridische Dienstverlening behaald aan de Hogeschool Leiden. Tijdens haar studie heeft zij stage gelopen bij Stichting CAV op de afdeling beschermingsbewind. Dit artikel is geschreven naar aanleiding van haar afstudeerscriptie die zij heeft geschreven in opdracht van Stichting CAV. Momenteel volgt ze de pre-master Bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.