drs. Yvon van Houdt werkt zo’n 25 jaar bij verenigingen in het sociale en zorgdomein. Ze startte haar loopbaan als vakbondsbestuurder. Sinds 2018 is zij directeur van MEE NL, een coöperatieve vereniging. Darvoor was ze negen jaar directeur van de NVVK, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en beschermings­bewind. We vragen Yvon naar haar kijk op zorgverlening en zijn benieuwd hoe het cliënten van MEE vergaat in deze tijd van beperkingen als gevolg van corona.

Yvon, je bent directeur van MEE.
Waar staat MEE voor?

“MEE is geen afkorting, maar staat simpelweg voor meedoen. Iedereen moet mee kunnen doen met de samenleving. Mensen met en zonder beperking. MEE verenigt twintig zelfstandige organisaties in een coöperatie. De landelijke koepel is MEE.NL. We maken meedoen onder meer mogelijk door het bieden van cliëntondersteuning. We geven informatie, advies en kortdurende ondersteuning aan mensen met een beperking of een chronische ziekte. Denk aan het regelen van het dagelijkse leven bij een beperking. Op alle levens­gebieden en in alle levensfasen.

Ook hebben we een academie. Daarmee trainen we professionals in dienstverlenende beroepen. We leren ze hoe ze in hun communicatie en dienst­verlening optimaal kunnen aansluiten op mensen met een lichte verstandelijke beperking, autisme of een niet-aangeboren hersenletsel. Ook werken we samen met andere organisaties aan projecten die als doel hebben mensen met een beperking actief en zoveel mogelijk zelfstandig te laten deelnemen aan de samenleving.“

Op de website lees ik dat jullie ideaal een ‘inclusieve samenleving’ is.
Wat bedoel je daarmee?

“Toen ik bij MEE kwam merkte ik pas hoe groot de kloof is tussen mensen met en mensen zonder beperking. We hebben onze samenleving heel afgescheiden ingericht. Streefcijfers om mensen met een beperking aan het werk te helpen hebben nauwelijks effect gehad. Je komt mensen met een beperking gewoon niet tegen op de werkvloer. Terwijl het wel gaat om meer dan 2 miljoen mensen. Er is veel onbekendheid, en het is niet altijd zichtbaar.

Iedereen heeft evenveel recht op deel te kunnen nemen aan de samenleving. Het verrijkt ons als we ook de ontmoeting hebben met deze mensen.”

Wat moet er gebeuren?
“Cliëntondersteuners helpen mensen zelfredzamer te worden. Met vragen als: “Waar loop je tegenaan, waar wil je zelf stappen in zetten?” Zo kun je aan de eigen behoefte van mensen voldoen. Neem nou sporten. De een wil deelnemen in een gewoon team, de ander sport liever in een eigen groep met anderen met een beperking. We willen dus niet vóór iemand denken.

Daarbij is het belangrijk dat je mensen laat meedenken over beleid. Ook in een bewindvoerdersorganisatie, door een adviesraad in te stellen van cliënten.“

Daar hoor ik een belangrijke suggestie. Hoe ver zijn we nu in deze transitie van denken in ‘inclusiviteit’?
“Dan zou ik zeggen, we zijn ‘bewust onbekwaam’. Ik zie veel gebeuren, maar we zijn er nog niet. Inclusiebeleid moet integraal onderdeel uitmaken van je beleid. Iedereen kan zich zelf de vraag stellen: ”Is mijn beleid inclusief?”

Wat zie je in deze tijd met alle beperkingen rondom corona, hoe gaan jullie cliënten daarmee om?
“Voor een groot deel van onze cliënten is het een ingewikkelde tijd. Niet alleen contacten zijn afgesneden, maar fysiotherapie, dagbesteding viel allemaal weg. Ook de informele ondersteuning was niet altijd aanwezig. En het zijn mensen die niet altijd een groot netwerk hebben. Daarbij wordt de dienstverlening meer digitaal: het contact gaat vaker per telefoon en met videobellen. Dat is nu dan ook onze belangrijkste boodschap: we weten eigenlijk niet hoe het gaat. Het is een doelgroep die niet zo goed zichtbaar is. We hebben zeker zorgen om wat langdurige isolatie met je doet. We houden nu bijvoorbeeld wandelsessies. Daar zitten dus ook wel positieve kanten aan. Ook hebben cliëntondersteuners vaker contact, maar korter. Je gaat niet langs, maar kunt wel frequenter bellen. En er zijn grote verschillen tussen mensen. Het is anders of je laaggeletterd bent, of een IQ van 60 of 85 hebt. Trek niet te snel conclusies, wil ik maar zeggen.

We doen op dit moment onderzoek hoe we dienstverlening kunnen verbeteren. Deze tijd heeft ook voordelen, want we zijn volop bezig met digitalisering. Ik wil weten wat goed werkt en wat daarbij de bestanddelen zijn. Je verstandhouding met mensen is erg belangrijk, de ‘klik’ die er moet zijn. Als je iemand vertrouwt, is dat veel effectiever dan wanneer je op je hoede bent. Nu kijken we voor welke cliënten videobellen kan werken en welke technieken daar voor zijn. Zo merk ik zelf dat kennismakingsgesprekken digitaal prima gaan. Bij dienstverlening is oogcontact belangrijk, bij videobellen kijk je net niet in elkaars ogen, maar naar het scherm onder de camera. Het is dus nog niet duidelijk wat de beste vorm is. Dat vraagt nog verder uitzoeken.”

En als je kijkt naar financiële zorgverlening, waar zie je dan problemen binnen MEE?
“Ik zie een groot aandachtspunt bij jongeren rond 18 jaar. Vanaf hun 18e mogen ze financieel verplichtingen aangaan. We geven een lescyclus op scholen. Want één keer een gastles geven betekent niet dat jongeren daarna financieel bewust zijn. Daar is meer voor nodig. Het lukt ons daarbij nog maar heel beperkt om ouders te betrekken, terwijl dat ook belangrijk is. We zetten toekomstcoaches in, zij maken een integraal plan op alle levensgebieden. Als mensen eenmaal een bewindvoerder hebben komt het goed. Maar het risico zit bij mensen die nog geen hulp hebben en die hulp niet weten te vinden. Schulden hebben is een taboe, maar een verstandelijke beperking hebben is een nog groter taboe.”

Een casus. Bianca is 20 jaar, ze heeft een schuld van bijna 15.000 euro. Ze heeft praktijkonderwijs afgerond. Tijdens haar opleiding heeft de orthopedagoog in een rapport geschreven dat voor Bianca ondersteuning nodig is, onder andere voor haar financiën. Bianca wordt uitgezwaaid op school en twee jaar later zit ze bij een bewindvoerders-intake met 15.000 euro schuld. Bianca werkt, woont bij haar vader, wil graag op eigen benen staan maar heeft nu een achterstand van een jaar of vijf waarin de bewindvoerder eerst schoon schip zal moeten maken. Yvon, hoe kan dit?
“Dat is een goede vraag. Mensen zijn op hun 18e voor de wet zelfstandig. Dat is ook goed, want iedereen wordt daarmee aangesproken op wat hij zelf kan. Het gaat dus om aandacht aan de schuldpreventie-kant. Bij praktijkonderwijs gaat het al om een financieel kwetsbare doelgroep. Misschien zou iedereen het praktijkonderwijs moeten verlaten met een financieel plan. Het systeem van toeslagen, het eigen risico, soms moeten lenen, dat werkt natuurlijk schulden in de hand. Zeker voor deze doelgroep. Deze jongeren kunnen aanspraak maken op een cliëntondersteuner, maar dan moeten ze dat wel weten. Maar als jongere wil je ook niet altijd dat anderen met jou gaan bepalen wat te doen. MEE trekt zich deze problematiek aan en traint docenten van praktijk- en VSO-scholen hoe zij hun leerlingen financieel weerbaar kunnen maken.”

Heb je nog tips voor financieel zorgverleners?
“Ik heb in ieder geval een tip voor de managers en directeuren. Stel jezelf de vraag: ”is mijn dienstverlening geschikt voor mensen met een laag IQ”? Denk daarbij aan het niveau van een 12-jarige. Het gaat dan om taal, maar ook hoe je je proces inricht. Je weet immers lang niet altijd of mensen een beperking hebben. En als je veel stress hebt, daalt je IQ. Dus ook dan helpt het als je het proces goed begrijpt. Dat is mijn oproep. En nodig iemand met een lichte verstandelijke beperking eens uit en betrek diegene bij het proces om te kijken wat er duidelijker kan.”

Eerder was je directeur van de NVVK. Wat valt je op als je kijkt naar de ontwikkelingen in de schuldhulpverlening?
“Ik volg de ontwikkelingen natuurlijk nog vanuit een ooghoek. Wat mij opvalt is dat er superveel gebeurt. Laatst werd het steunpakket voor gemeenten aangekondigd en dan zie ik een prominente plaats voor de schuldhulpverlening met een Waarborgfonds. Dat is een andere manier van denken: nationaal en structureel. De filosofie is nu veel meer om de mens te zien in zijn geheel, in plaats van de gedachte van ‘schuld en boete’ zoals we dat een aantal jaar geleden zagen. Vroeger werd je traject gestopt als je jezelf een aantal keer niet meldde. Nu ontdekken we dat we misschien teveel vragen van die deelnemers. De volgende stap is dat het traject beter toegankelijk wordt voor mensen met een beperking.

Ik merk dat het zorgdomein en het sociale domein wel heel gescheiden van elkaar zijn georganiseerd. Terwijl ik zoveel dwarsverbanden zie. Mensen hebben vaak meerdere vormen van zorg nodig en laten zich niet in een koker stoppen. Heeft een ouder iemand een begeleider vanuit de WMO, maar moet deze persoon naar een zorginstelling, dan valt dat onder de WLZ. Dan moet deze oudere dus naar een andere cliëntondersteuner. Daar hebben we bij MEE richting de politiek nog werk te doen.”

door: Liselotte Maas
Liselotte werkt als Manager Projecten bij Stichting CAV. Ze ontwikkelt hier onder andere nieuwe types zorgverlening. Ze heeft gewerkt als schuldhulpverlener en was eigenaar van een Wsnp bureau. Bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft ze vernieuwende online dienstverlening ontwikkeld. Ze publiceert regelmatig over wat haar bezig houdt in het werkveld van de financiële zorgverlening.