Wie voor een dubbeltje wordt geboren… Die uitspraak lijkt voor vele opeenvolgende generaties in de Veenkoloniën te gelden. Mensen die zich maar niet kunnen ontworstelen aan armoede. Waar zit dat precies in? En vooral: hoe kan die cirkel worden doorbroken? Sociaal geograaf Sanne Visser van de Rijksuniversiteit Groningen onderzoekt de intergenerationele armoede in dit gebied. Naast onderlinge overeenkomsten tussen de geïnterviewde gezinnen, ontdekte ze ook: “Elke armoede is anders.”

Geschiedenis & regio
“Vooropgesteld”, begint de sociaal geograaf, “in Nederland kènnen we armoede.” Maar is de armoede in onze Veenkoloniën nu zó anders dan in Limburg? Wel degelijk: “Regionaal zien we verschillen, in hoe mensen met die armoede omgaan en in de geschiedenis die ze met zich meedragen. Juist in plattelandsgebieden speelt die geschiedenis vaak een grotere rol dan in grootstedelijke gebieden.” Bij ‘geschiedenis’ moeten we niet alleen denken aan het verre verleden – zoals de veenarbeiders en de plaggenhutten – maar ook aan de meer recente geschiedenis. De bedrijven die in de jaren 80 wegtrokken bijvoorbeeld en de werkloosheid die dat met zich meebracht. “Al die gebeurtenissen van lang of minder lang geleden hoor je terug in de verhalen van de mensen. Die hebben invloed gehad op hun waardegevoelens: ‘er zijn mij kansen ontnomen’ of ‘ik zat in een kansarme positie’.” Ook al zijn dat niet de hoofdredenen waardoor mensen in armoede zijn gekomen, toch is het belangrijk hier aandacht voor te hebben, vertelt Visser: “Die verhalen zijn kenmerkend per regio. Daar is een deel van de herkenning en erkenning voor hun problemen te vinden.”

Niet: ‘eigen schuld’
Dat armoede in een gebied van generatie op generatie blijft bestaan, is dat niet een self fulfilling prophecy? Blijven mensen in die situatie omdat ze het zelf steeds bevestigen? “Nee, zo werkt het niet”, zegt Visser stellig. “Er zijn andere factoren die een rol spelen. Iedereen krijgt iets mee vanuit zijn opvoeding, van de familie waarin hij opgroeit. Ik heb van mijn ouders meegekregen hoe mijn toekomstbeeld eruit kan zien”, neemt ze zichzelf als voorbeeld. “Voor mensen die in armoede leven, ziet dat toekomstbeeld er anders uit. Die gezinsoverdracht – wat zijn mijn mogelijkheden in het leven? – wordt bepaald door waar je vandaan komt.”

Ook structurele en individuele factoren spelen een rol bij het in stand blijven van armoede, factoren waar men zelf vaak geen of weinig invloed op heeft: “De economische afbrokkeling in deze regio maar ook een scheiding die je hebt doorgemaakt bijvoorbeeld. Die drie pijlers – individuele, familiaire en structurele factoren – bepalen voor een belangrijk deel het leven van mensen. En hoe langer zo’n situatie duurt, hoe meer dat onderdeel wordt van jouw cultuur.” Wat overigens niet wil zeggen dat iemand niet op andere gedachten, op een ander spoor, kan worden gebracht.

Perspectieven van anderen
In de gesprekken die Visser voerde met gezinnen, gaven mensen aan dat ze veel leerden en overnamen van de mensen in hun omgeving. Soms is dat ten goede: “Dan zijn er anderen in hun leven voorbij gekomen die hen op de gedachte brachten ‘goh, spaar jij, dat is eigenlijk zo gek nog niet’ of ‘jij bent verhuist uit deze regio en het gaat je goed’. Zo kunnen toekomstperspectieven ombuigen. Wat we daaruit leren is hoe belangrijk het is om mensen in armoede meerder perspectieven te blijven aanbieden. Op verschillende momenten en op verschillende gebieden. Dus niet: ‘jij zit in dat sociale hoekje, daar blijf jij want je hebt geen betere kansen’.”

Dit wordt in de huidige maatschappij vaak nog wel in stand gehouden door de focus die we blijven leggen op de problematiek van deze mensen, ziet Visser: “We kijken wat er mis is en lossen een probleem op, bijvoorbeeld met een ondersteuningspakket. Maar we vergeten dat er ook aandacht moet zijn voor de oorzaak waardoor mensen in de problemen zijn gekomen én voor de vervolgstappen naar een gewenste toekomst. Waar we uiteindelijk naartoe willen is dat dat helemaal niet ontstaat, die situatie van armoede.”

“We vergeten aandacht te hebben voor de oorzaak en de toekomstplannen”

Kwalijk stigma
Tijdens haar gesprekken hoorde Visser regelmatig terug dat mensen last hebben van het stigma dat ze van buitenaf krijgen opgelegd. Net als een geschiedenis is ook een stigma uniek voor een gebied, vertelt ze: “Over bewoners van de veenkoloniën is het beeld: mensen komen uit een arm plaggenhutgezin, ze wonen in een regio met weinig werkgelegenheid en ze huizen in die kansarme wijk.”

Maar de manier waarop je met een stigma omgaat, bepaalt de invloed die het op je heeft, zo blijkt: “Waar je bijvoorbeeld in een gezin ziet dat een zoon er moeilijk mee kan omgaan, boos wordt op de buitenwereld, kan zijn zus er juist heel rustig onder blijven en het van zich afzetten: ‘oké dat kunnen jullie wel van mij denken, maar ik ga bewijzen dat het anders is’.”

Je copingmechanisme bepaalt dus voor een belangrijk deel wat het stigma met je doet. Maar het feit dàt mensen in armoede daarmee hebben te dealen, is een slechte zaak: “Dat is hen opgedrongen door de samenleving. Dat vind ik heel erg kwalijk. Dat maakt het er voor gezinnen alleen maar moeilijker op om dat oordeel zomaar even naast zich neer te leggen.”

Het beeld dat heerst over mensen in armoede in de Veenkoloniën is vertekend: “Het lijkt nog steeds of we kampen met het idee dat deze mensen te dik, te lui en te dom zijn om iets in hun leven te veranderen. Maar ook déze ouders willen het beste voor hun kind, die willen dolgraag een goed rolmodel zijn. En ook híer zie je actievelingen. En ook al staan ze op de barricade voor de minima, ook daar moeten we naar luisteren en niet zeggen ‘wat jij wilt dat kan niet, dat past niet in ons systeem’. Dan voelt zo iemand zich wéér in de hoek gezet.”

“Ook deze mensen willen dolgraag

een goed rolmodel zijn voor hun kinderen”

Stappen naar verbetering
Daarmee geeft de sociaal geograaf al een advies richting de samenleving, hoe de cirkel van stigma – en mede daarmee wellicht de generatiearmoede – te doorbreken. Ze noemt er nog een aantal.

Allereerst: werk en inkomen. “We moeten banen creëren die passen bij de regio: waar zit hier het talent en waar zijn mensen nodig? Daar moet je tevens het onderwijs op afstemmen.” Maar ook de senioren moeten kansrijk blijven op de arbeidsmarkt: “Ouders en grootouders blijven vaak een groot voorbeeld, dus laat ook hen niet vallen. Blijf ook investeren in banen voor deze groep.”

Een goede infrastructuur is een ander belangrijke factor: “Mensen moeten wel bij een school of hun werk kunnen komen. In sommige gebieden kunnen mensen zich op afwijkende tijden alleen verplaatsen met de belbus. Die zien niet eens kans om te solliciteren op een baan die iets verder weg is. Kortom: zorg ervoor dat mensen makkelijk bij school, banen en voorzieningen kunnen komen. Een treinverbinding tussen Stadskanaal en Groningen bijvoorbeeld of leerlingen die gratis gebruik mogen maken van het OV. Zo naar de regio kijken helpt om barrières voor mensen op te heffen.”

In het eerder genoemde stigma kunnen we als voltallige samenleving een rol spelen, alleen al door met ons gedrag drempels te verlagen: “Er was een mevrouw die vertelde: ‘ik heb eens geobserveerd in het gemeentehuis bij de algemene balie. Zodra iemand een vraag had gerelateerd aan een uitkering, veranderde de toon van de medewerker.’ Dat soort houdingen hè? Het hoeft niet groots te zijn om mensen meer te betrekken en het voor hen makkelijker te maken om om hulp te vragen.”

Tot slot noemt Visser het onderwijs en de sociale dienst- en hulpverlening. Zo pleit ze ervoor om kinderen die dat nodig hebben een steviger basis te bieden: “Maak een doorlopende leerlijn waarin het gaat om cognitieve vaardigheden, om plannen maken en doelen stellen.” Daarnaast moeten sociale voorzieningen beter toegankelijk worden, vindt ze: “Zorg dat een gezin één vraagbaak heeft bij wie ze terecht kunnen.” Binnen dat sociaal werk moet meer aandacht zijn voor het systeem waar de hulpvrager uit komt: “De kinderen en grootouders mogen we niet vergeten. Die hebben natuurlijk vaak dezelfde problematiek. Probeer dus zicht te krijgen op de mechanismen in dat gezin.” In een pilot met gezinscoaches wordt momenteel op die manier gewerkt, vertelt Visser: “Daarmee willen we laten zien wat het oplevert wanneer je meer tijd besteedt aan het oplossen van de oorzaken en meer zicht krijgt op de ontwikkeling van het gezinssysteem op de langere termijn. Met het idee dat mensen dan minder snel (opnieuw) vervallen in schulden.”

Sanne Visser is verheugd dat ze nog twee jaar heeft gekregen om aan deze vervolgstappen te werken. In die periode richt ze zich op de manier waarop hulporganisaties intergenerationele armoede (kunnen) bestrijden. Een belangrijke ontwikkeling in het doorbreken van de generatiearmoede in de Drentse en Groningse Veenkoloniën.

door: Sanne Visser