Sinds 2014 bepaalt het Burgerlijk Wetboek dat één van de taken van de bewindvoerder is ‘het bevorderen van de zelfredzaamheid’. De kantonrechter houdt toezicht op het bewind dat door de bewindvoerder wordt uitgevoerd. Hoe kijkt de rechtspraak aan tegen het begrip ‘zelfredzaamheid’? Marcel Kooi en Erwin Bel vroegen het aan mr. Jenny Hofman, voorzitter van de expertgroep CBM. 

EB: “Mevrouw Hofman, in de laatste editie van ZELF! is een artikel verschenen waarin het begrip financiële zelfredzaamheid nader is geanalyseerd. Kort samengevat valt daaruit op te maken dat mensen over behoorlijk wat competenties moeten beschikken om financieel zelfredzaam te zijn. Hoe kijkt de rechtspraak daar tegenaan?”

JH: “Wij kijken vooral naar twee aspecten. Ten eerste: is iemand in staat zelfstandig zijn financiën op orde te houden? En ten tweede: is iemand in staat zijn uitgaven aan te passen aan wat er binnenkomt? Maar u hebt helemaal gelijk, dat betekent in deze digitale wereld ook dat iemand – al dan niet met enige ondersteuning – in staat moet zijn zelf een toeslag aan te vragen. Let wel: ik begrijp ook wel dat het begrip ‘zelfredzaamheid’ als zodanig veel meer omvattend is, maar we hebben het hier echt over zelfredzaamheid in een financiële context. Als de context er een is van mentorschap, dan kijken we uiteraard met een andere bril naar dat begrip.”

EB: “Begrijpelijk. Aan de andere kant: wij als professionals kijken naar zelfredzaamheid vanuit de praktijk. En dan zien we dat het tevens van belang is dat mensen de benodigde faciliteiten hebben, denk aan computer en internetverbinding. Maar ook dat een ze een sociaal netwerk hebben, emotioneel in balans zijn, dat ze aan impulscontrole kunnen doen…”

JH: “Dat zijn natuurlijk ook zaken die we in ons oordeel meenemen. Hoewel je als kantonrechter maar weinig tijd hebt tijdens een zitting, kun je in die korte tijd toch wel een heel aardig beeld krijgen van de situatie van een rechthebbende en wat die wel en niet in zijn mars heeft. Mensenkennis en weten welke vragen je moet stellen spelen daarbij een belangrijke rol. En uiteraard ook de wijze waarop de bewindvoerder zich opstelt, en wat hij of zij aan het verhaal van de rechthebbende kan toevoegen.”

MK: “Over die rol van de bewindvoerder: die heeft expliciet tot taak ‘de financiële zelfredzaamheid te bevorderen’. Zelf vinden wij die omschrijving tamelijk algemeen, en derhalve lastig toetsbaar. Hoe ziet u dat?”

JH: “De bewindvoerder is er om overzicht te houden op de financiën van de rechthebbende. De wet geeft alle ruimte om dat bewind in te richten – al is daar in de afgelopen jaren een soort van professionele best practise uitgerold, met leefgeld en betalingen via een beheerrekening, enzovoorts. Wel ziet de wetgever graag dat de bewindvoerder zich inspant om de rechthebbende weer eigen verantwoordelijkheid te leren dragen. Ook hier weer geldt: de wet laat vrij hoe dat gebeurt, als het maar gebeurt. Ik zie de laatste tijd bijvoorbeeld veel bewindvoerders die met behulp van een tool gekoppeld aan hun softwarepakket, hun cliënten in staat stellen zelf betalingen klaar te zetten. Dat werkt heel goed: de cliënt leert weer op tijd te betalen, maar de bewindvoerder blijft vooralsnog ‘in control’.”

EB: “Dus u voelt geen noodzaak het concept ‘bevordering van de zelfredzaamheid’ nader te concretiseren? Want voor de praktijk is het lastig werken zo: je weet dat je erop beoordeeld wordt, maar eigenlijk zijn er helemaal geen concrete toetsingsmaatstaven.”

JH: ‘Denkt u zélf dat het beter wordt als dat meer ingevuld wordt? Ik denk het niet. Op het moment dat je alles in regels vat, is namelijk iedere ruimte weg. En dat betekent dat het niet langer maatwerk kan zijn, en wij niet langer kunnen beoordelen welke mate van zelfredzaamheid voor de rechthebbende überhaupt haalbaar is.”

Ruimte zoeken

MK: “Misschien kunnen we het anders formuleren. Er is een tendens gaande dat de bewindvoerder steeds zwaarder de verantwoordelijkheid voelt – en daarmee ook de aansprakelijkheid – voor het financiële welbevinden van de rechthebbende. Hij is dus ook geneigd steeds meer dingen op zich te nemen, want wie verantwoordelijk is wil ook kunnen sturen. De opdracht de zelfredzaamheid te bevorderen schuurt dan, want dat betekent juist: de rechthebbende meer vrijheid geven en de teugels vieren. Dat ervaart men als riskant. Zegt u: tóch doen?”

JH: Ja, daar waar het mogelijk is, is dat de opdracht. Zoals gezegd kijken wij op de zitting ook of een rechthebbende in samenspraak met de bewindvoerder in staat is een rekening en verantwoording te beoordelen, en wel zelfstandig en niet enkel met hulp van derden. Dan is de rechter er enkel om erop toe te zien dat alles goed loopt en om een beslissing te nemen als rechthebbende en bewindvoerder er onderling niet uitkomen. Maar intussen zijn we gegroeid naar een systeem waarbij bijna álles wordt voorgelegd aan de rechter. Dat is niet altijd nodig. Ik zou zeggen: zoek de ruimte. Er staat wel letterlijk: ‘dient te bevorderen’ maar bedoeld is: probeer als bewindvoerder en rechthebbende in samenspraak meer zelfstandige financiële regie vorm te geven.”

EB: “Maar de realiteit is intussen wel dat – ik chargeer een tikje – onze bewindvoerders ook een beetje ‘bang’ zijn voor de rechtspraak als het gaat om de aansprakelijkheid. Want je bent als bewindvoerder wel eindverantwoordelijk, en de praktijksituaties zijn dermate dynamisch dat er echt wel behoorlijke risico’s zijn. Die probeer je zo goed en zorgvuldig mogelijk te managen – maar met het risico dat je bij een rechterlijke toetsing te horen krijgt: ‘Ik constateer dat het u niet gelukt is om aan zelfredzaamheid te werken’.”

JH: “Ik vraag mij af waar een bewindvoerder dan precies bang voor zou moeten zijn. Om te beginnen zal er voor aansprakelijkheid toch iets van schade vastgesteld moeten worden, die veroorzaakt is doordat de bewindvoerder bijvoorbeeld iets heeft nagelaten te doen wat hij wel had moeten doen. Ik heb nog nooit een bewindvoerder aansprakelijk gehouden voor iets waarin de rechthebbende evident zélf de hand had. Kijk, uiteindelijk wil je dat cliënten meer zelfredzaam worden. Daarvoor geef je ze ruimte en spreek je de randvoorwaarden af. De taak van de bewindvoerder is om tijdig in te grijpen als het fout gaat. Maar dát er iets fout kan gaan, dat hoort erbij. Je kunt je een buil vallen als je leert fietsen. Dat is geen reden om het niet te leren.

EB: “Maar kunt u zich voorstellen dat bewindvoerders zich vaak heel klein voelen tegenover een rechter in toga? Dat ze echt verkrampen omdat ze misschien niet alles goed hebben kunnen doen?”

JH: “Daar is echt geen reden voor. Als je kunt aantonen dat je goede afspraken hebt gemaakt en hebt ingegrepen op het moment dat die afspraken met voeten werden getreden, dan heb je je taak als bewindvoerder goed volbracht en ben je niet snel aansprakelijk. Waar wij als juristen natuurlijk wél naar kijken is de kwaliteit van de onderbouwing. Dus leg wel schriftelijk vast wat je met elkaar hebt afgesproken, medeondertekend door de rechthebbende. Wees zorgvuldig en laat geen ruimte voor andere interpretaties ontstaan.”

Handvatten om zelf tot een oplossing te komen

EB: “Dus de boodschap aan mijn collega’s zou kunnen luiden: ga wat meer ontspannen zitten in de relatie met de rechtspraak? Laat zien wat je dilemma’s en je worstelingen zijn, want dat wordt méégewogen en er wordt op basis van redelijkheid en billijkheid naar gekeken, en niet op basis van in beton gegoten regels.”

JH: “Dat zou zeker de boodschap moeten zijn. Ik zou mij zelfs kunnen voorstellen dat een bewindvoerder gewoon af en toe even een briefje schrijft naar de kantonrechter met de mededeling dat cliënt X of Y goede vorderingen maakt en dat er daarom zus en zo is afgesproken… Dan krijgt zo’n bewindvoerder van mij echt wel een plusje achter zijn naam.”

EB: “Ik hoor nu wel een heel andere kant van de rechtspraak. U spreekt over handelingsperspectief, samen naar oplossingen zoeken, kijken naar de individuele persoon en het geval…”

JH: “Misschien is het tijd om het beeld dat u had bij te stellen. De kantonrechter was altijd al iemand die juridische vraagstukken snel kon analyseren en knopen kon doorhakken, maar tegelijkertijd ook dicht bij de mensen stond en handvatten kon bieden om tot een oplossing te komen. Dat is niet veranderd. Rechtspraak is mensenwerk. Iedere situatie is anders, iedere beslissing grijpt diep in op de levenssfeer van mensen en dat is bij uitstek rechterswerk.”

MK: “Maakt het voor het rechterlijk oordeel over zelfredzaamheid nog uit welke grondslag voor bewind er is – geestelijk/lichamelijk onvermogen versus problematische schulden/verkwisting?”

JH: “Ik ben geneigd te denken van niet. Uiteraard kijk je wel naar de grondslag, maar uiteindelijk is bewind toch bewind en wordt het op dezelfde wijze uitgevoerd en getoetst. Alleen bij opheffing van het bewind ligt dat anders, dan is het uiteraard wel belangrijk of bepaalde psychische problemen zijn opgelost, of op zijn minst duurzaam onder controle zijn. Het lastige met die grondslagen is ook dat ze toch vaak samenhangen: het gaat vaak niet alleen om problematische schulden… Dus wat voor mij telt bij opheffing is dat ik heel zeker weet dat mensen het weer zelf kunnen. Als de rechthebbende en de bewindvoerder dat goed onderbouwen, dan kan de beslissing vaak op de stukken worden gegeven. Maar als de bewindvoerder zelf nog twijfelt, wil ik de rechthebbende écht nog wel even zien op de zitting.”

MK: “Iets anders: we hebben inmiddels rond de 321.000 beschermingsmaatregelen in Nederland, met bewindvoering als hoofdmoot. Is onderbewindstelling niet een soort panacee geworden voor iedereen die maatschappelijk niet meer mee kan, omdat de maatschappij te complex is geworden? Ik denk aan instanties die alleen nog maar digitaal bereikbaar zijn, bankkantoren die sluiten waar vroeger een baliemedewerker was die je kon helpen met invullen acceptgiro, enzovoorts…”

JH: “Feit is dat de maatschappelijke structuren ingrijpend zijn veranderd en het bijbehorende vangnet ook. Het wekelijkse loonzakje van vroeger was voor sommige mensen nog niet zo gek. Als je kijkt wat er laatste 30 jaar allemaal veranderd is en in welke tempo… Dat niet iedereen dat tempo volgen kan, dat is helaas een gegeven. En als je dan ook nog eens geen buffer hebt, dan ga je zo kopje onder. Je kunt zeggen: is onderbewindstelling dan in alle gevallen de oplossing? Misschien niet, maar de sleutel ligt in ieder geval wel in het zo snel mogelijk wegnemen van acute financiële problemen, zodat de rechthebbende weer rust en ruimte krijgt in zijn hoofd om zijn leven weer op te pakken. Eenmaal op dat punt kan dat mogelijk ook met hulp van maatschappelijk werk of vrijwilligers. Een zetje in de goede richting kan dan voldoende zijn.”

Rechtspraak bereikbaar en aanspreekbaar

MK: “Het is jammer dat je als bewindvoerder tegenwoordig vooral een soort boekhouder bent. Want wij merken vaak dat de echte kwaliteit toch in het intermenselijk contact zit.”

JH: “Dat is zelfs de kern van de zaak. Mensen willen ‘gekend worden’ en komen pas in beweging als ze persoonlijk worden aangesproken. Dat geldt voor de rechthebbende, maar net zozeer voor de bewindvoerder zelf. Daarom is het ook belangrijk dat de kantonrechter de bewindvoerders in zijn arrondissement kent. En dat we als rechtspraak ons uiterste best doen om bereikbaar en aanspreekbaar te zijn. Ik geef toe dat dat in het verleden niet altijd voor de volle 100% gelukt is, maar we werken er echt aan alle kanten aan om onze toezichthoudende taak goed vorm te geven.”

EB: “Zou het in dat kader niet goed idee zijn om die toezichthoudende taak anders in te richten? Bijvoorbeeld door van het LKB een zelfstandig bestuursorgaan te maken met veel bevoegdheden, een beetje à la het Bureau Financieel Toezicht. Dus een apart instituut dat ook proactief verticaal toezicht kan houden, en niet alleen achteraf ingrijpt als het bij wijze van spreken al fout is gegaan. Bijkomend voordeel zou zijn dat de branchevereniging het niet meer hoeft te doen en zich puur kan richten op ontwikkeling en innovatie.”

JH: “Los van het feit dat het heel kostbaar is om zo’n nieuwe toezichthouder op te richten: ik ben er op voorhand niet van overtuigd dat het veel zal opleveren. We hebben al een enorme kwaliteitsslag gemaakt met het toezicht zoals het nu functioneert, er zijn al kwaliteitseisen, er wordt al veel meer gedaan dan voorheen. De wet geeft de kantonrechter ook bevoegdheden om in te grijpen. En dat doen we ook. Ik zou zeggen: geef het even tijd, in plaats van het toezicht weer anders in te richten. Ik zou liever hebben dat we vanuit de sector wat vaker signalen krijgen: ‘Dit en dit, daar wordt nog niet goed op ingegrepen’. Dan kunnen we daarop acteren.”

EB: “Anderzijds: er zijn zo’n 1500 bewindvoerders actief, en malversaties blijven een terugkerend thema.”

JH: “Daarom onderstreep ik nogmaals het belang van het feit dat de kantonrechter zijn bewindvoerders moet kennen. Dat is één van de allerbelangrijkste aspecten van toezicht: je moet op de zitting zien hoe ze opereren, en af en toe gewoon een afspraak maken. Misschien is het ook een beetje voortschrijdend inzicht van onze kant met betrekking tot wat toezicht eigenlijk inhoudt. Persoonlijk heb ik daar ook een enorme ontwikkeling in doorgemaakt – een soort onderkenning van de eigenheid van toezicht. Je moet niet naar toezicht kijken als een ondergeschoven kindje. Het is een ongelooflijk belangrijke maatschappelijke taak die je niet zomaar uit kunt besteden.”

Door: mr. Bart van Ratingen 

Het LOVCK&T is een landelijk, vak­inhoudelijk overleg van de afdelingsvoorzitters en teamvoorzitters van de secties civiel en kanton. Het wordt inhoudelijk gevoed door expert­groepen op tal van terreinen. Op deze wijze wordt de kwaliteit en de eenduidigheid van de rechtspraak landelijk gewaarborgd. De expertgroep CBM staat in nauw contact met het Landelijk Kwaliteits Bureau (LKB), dat soms proactief met voorstellen komt. Het primaat van het toezicht op bewindsvoerders ligt steeds bij betrokken rechtbanken. Het LKB toetst de kwaliteitseisen.  Mr. C.J. Hofman is voorzitter van de expertgroep CBM.