We kennen de stappenteller, het eetdagboek en de slaapmonitor al. Maar de technologie heeft veel meer in haar mars. Jezelf meten wordt steeds makkelijker. Wat kunnen deze ‘selftrackers’ betekenen voor financiële zorgverlening? Marcel Kooi ging in gesprek met Martijn de Groot.

De eerste iPhone is nog maar tien jaar oud. Marcel Kooi: “Het nieuwsbericht erover verbaasde me enorm. Tien jaar nog maar! In die tijd heeft de iPhone samen met de andere smartphones zoveel impact op ons dagelijkse leven gekregen. En dankzij de komst van deze telefoon zijn bovendien heel veel metingen in je broekzak terechtgekomen, je hebt constant een ‘tracker’ bij je.” Martijn de Groot: “Dát we meten is niets nieuws. Maar het gemak waarmee we onszelf kunnen meten, dat is wel nieuw. Dat heeft alles te maken met draagbare technologie. En het staat nog maar in de kinderschoenen. Het is een onvermijdelijk onderdeel van de toekomst.”

Deel van ons leven
Het is niet meer de vraag of we het willen, de aanwezigheid van allerlei handige meetinstrumenten is er gewoon. Inclusief de opbrengst van een enorme ‘load’ aan data. De wens om het leven in cijfers uit te drukken is er trouwens altijd al geweest. De Groot: “Dat is zo oud als de wereld, de Grieken en Romeinen deden het ook al. De afgelopen honderd jaar zijn steeds meer mensen gaan zelfmeten. Het heeft in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw, met de komst van de eerste ICT-producten, een vogelvlucht genomen. Toen gingen mensen zich al behangen met technologie. Het is van de laatste tien, vijftien jaar, dat de technologie steeds meer binnendringt in ons leven en het zelfmeten steeds meer een gezicht krijgt.”

Zelfmeting geeft inzicht
Nu al die technologie binnen handbereik is, rijst de vraag wat het voor jezelf en voor anderen kan betekenen. Die vraag is de basis van de Quantified Self-beweging (zie kader). Zitten er ook kansen in voor de financiële zorgverlening? Marcel Kooi: “Mensen die financiële problemen hebben zijn gericht op overleven. Hoe meer problemen er zijn, hoe meer een tunnelvisie ontstaat. Je zou zeggen dat juist dan zelfmeting kan helpen: dat bijvoorbeeld een eenvoudige app in kaart brengt waar de kansen liggen. Zodat er ten opzichte van de tunnelvisie juist een compleet beeld ontstaat. Ik ben benieuwd of onze doelgroep in staat zou zijn om zichzelf te meten. En of ze vervolgens werkelijk iets kunnen doen met de data, of het ze helpt iets aan zichzelf te veranderen.”

Het vergt discipline en motivatie
Het is een vraag die vanuit veel verschillende sectoren opkomt. De Groot: “Als je een langere tijd een aspect van je leven in kaart brengt, dan kan je een patroon ontdekken. Een patroon dat je met je eigen brein en zintuigen nooit had kunnen zien of vatten. Dat is een van de toegevoegde waarden van quantified self.” De technologie doet alleen niet alles zelf, er komt nog steeds handwerk bij kijken. Voor een stappenteller om je pols is natuurlijk niet veel nodig. Maar denk eens aan een eetdagboek: je moet zelf alles invoeren. De Groot: “Je moet er rekening mee houden dat het een hele klus is om data te verzamelen. Je moet er actief en bewust mee bezig zijn, het vraagt discipline. Als je het hebt over mensen die te maken hebben met schaarste, die aan het overleven zijn… hebben die er wel plek in het brein voor? Gaan zij dagelijks iets noteren omdat het misschien over een week of drie een patroon aan kan geven?” De Groot geeft aan dat er daarom áltijd een intrinsiek motief moet zijn om aan zelfmeting te beginnen. En dat het belangrijk is dat je data voor jezelf verzamelt en niet voor een ander: jezelf voor de gek houden heeft gewoon geen zin. “Niet iedereen kan dat opbrengen. En niet iedereen heeft de vaardigheden. Alhoewel ik denk dat de vaardigheden allemaal aan te leren zijn, daarom heb ik me altijd hard gemaakt voor onderwijs over quantified self.”

Van cijfers naar gedragsverandering
Met de verzamelde data kan je reflecteren en jezelf in de spiegel kijken. Daar kan een leermoment in zitten. “Maar het kan soms heel lastig zijn om dat leermoment of het inzicht in te zetten in nieuwe acties”, geeft De Groot aan.

“Gedragsverandering is echt onwijs moeilijk. Weten is niet genoeg, We weten allemaal dat roken niet goed voor ons is, maar stop maar eens met roken. Dat zie je ook bij het zelfmeten. Soms levert data inzicht. Maar het implementeren van inzicht: dat is een andere vaardigheid. Daar moeten de randvoorwaarden ook naar zijn. Wil je dat zelf-gegenereerde data leidt naar gedragsverandering? Dan heb je daar bijvoorbeeld ook andere mensen bij nodig, die je coachen en de structuur en context kunnen bieden. Hiervoor moeten mensen opgeleid worden.”

Met nadruk ‘self’
Een ander kan je misschien helpen met veranderingen naar aanleiding van jouw gegevens. Maar dat je zélf meet is onlosmakelijk verbonden met quantified self. Het draait altijd om een individu dat zichzelf meet op eigen initiatief. Het is met nadruk ‘self’ maar er wordt ook wel eens een loopje mee genomen, het wordt ook gebruikt als ‘other’. De Groot: “Stel dat ik jou een sensor geef, zodat ik beter kan begrijpen hoe het met jou is. Dat kan je natuurlijk doen, maar dat is meer ‘big brother is watching you”.
Denk bijvoorbeeld aan werkgevers, die op basis van enkel cijfers oordelen vellen over het personeel. De Groot: “Het gebruik van cijfers op die manier, daar ben ik heel erg terughoudend in geworden. Het is een vorm van controle, technocratie en bureaucratie: dat is juist wat quantified self niet is. Het menszijn is niet te reduceren tot getallen. Daar moeten we met elkaar het debat over voeren.” Daarnaast is het volgens De Groot belangrijk om te discussiëren over wie er eigenaar is van persoonlijke data. Hoe zorgen we ervoor dat we op een veilige manier toegang krijgen tot data? “Er is iets geks aan de hand. Koopgedrag en andere financiële gegevens zijn niet altijd beschikbaar voor onszelf. En dat terwijl het eigenlijk ónze eigen data is.”

Solidariteit
Van quantified self wordt ook wel gezegd dat het een bijdrage is aan de tweedeling in de maatschappij. De mensen die het al kunnen en willen, die krijgen nog meer tools om nog beter en efficiënter te worden. En de mensen die er misschien wel het meest van kunnen leren: die willen en kunnen het niet. De Groot: “Daar ben ik het niet mee eens, dat is een enorme stigmatiserende opmerking. Ze kunnen het wel, maar je moet ze helpen en zoeken waar de barrières zijn. Er blijft daarnaast altijd een groep die je niet kan bereiken. Zij zijn gewoon een onderdeel van onze maatschappij, dat dragen we met zijn allen volgens het solidariteitsbeginsel.”

“In de jaren zestig van de vorige eeuw kwamen de eerste computers, met de eerste toetsenborden. Toen hadden zelfs de bedenkers ervan nooit gedacht dat iedereen zou leren typen. Iedereen schreef toch? Dat is precies de reactie die mensen nu hebben. Je denkt toch niet dat we alles helemaal zelf gaan meten? En analyseren? Nou wacht maar. Totdat het kan.”

Door: dr. Martijn de Groot

Martijn de Groot is mede-oprichter van het Quantified Self Institute (QSI) aan de Hanzehogeschool Groningen. Hij gaf van 2012 tot de sluiting in 2017 leiding aan een onderwijs-, onderzoek- en innovatieprogramma gericht op gepersonaliseerde digitale gezondheidszorg met de focus op zelfmeting en n=1 onderzoek voor gezond opgroeien en ouder worden (‘healthy ageing’).

Martijn is medisch bioloog (MSc) met een achtergrond in het onderwijs (MEd) en in medische wetenschap (PhD). Hij werkt momenteel nog als hogeschooldocent en is deels voor zichzelf begonnen als adviseur personalized digital health.

Wat is quantified self?

Het is de naam van de wereldwijde community van mensen die wat over zichzelf willen leren door zichzelf te meten. Het doen van persoonlijke ontdekkingen door alledaagse wetenschap (‘to make personal discoveries through everyday science’) Dat is in het kort gezegd quantified self. Gary Wolf en Kevin Kelly, twee redacteuren van het Amerikaanse magazine Wired, kwamen in 2007 voor het eerst met deze term. Martijn de Groot: “Zij deden niet meer dan een observatie delen met de wereld. Zij wezen op het feit dat steeds meer mensen allerlei aspecten van hun leven en lichaam meten. Het was gebaseerd op wat zij in die tijd als tech-redacteuren zagen: technologie wordt steeds kleiner, goedkoper, sneller en het heeft steeds meer rekencapaciteit. Als je dat in de tijd projecteert, dan kan je voorspellen dat het voor mensen steeds makkelijker wordt om wat dan ook te meten met behulp van technologie.”

Overal om ons heen

Nu, ruim tien jaar nadat Wolf en Kelly de term introduceerden, is quantified self overal om ons heen. Steeds meer mensen doen aan ‘selftracking’. Bekende voorbeelden zijn de stappentellers en de apps die sportprestaties bijhouden (Strava en Runkeeper bijvoorbeeld). Daarnaast zijn er de apps voor het bijhouden van alles wat je eet en drinkt. En er zijn sensoren die je slaap, hartslag, bloedglucose, temperatuur en andere lichaamsfuncties monitoren. Het gaat dus met name om gadgets die automatisch meten dankzij sensortechnologie en om apps die handmatig meten makkelijker maken.

Wat kan je ermee?

Al die persoonlijke gekwantificeerde data, welke kennis representeert dat en welke betekenis kan je daaruit halen? De publicatie van Kelly en Wolf ruim tien jaar geleden gaf heel veel reacties. Het was het begin van de Quantified Self-beweging met ‘meetups’. De Groot over de meetups: “De ruggengraat van de bijeenkomsten is het delen van ‘zelfmeetervaringen’. Op basis van drie vragen: wat heb je gedaan, hoe heb je het gedaan en wat heb je ervan geleerd. Je kan het zien als een dialoog tussen makers en gebruikers van technologie die op zoek zijn naar persoonlijke betekenis en persoonlijke data.” Inmiddels zijn er 240 groepen en 80.000 actieve leden wereldwijd die dat gesprek voeren.