Erik Boerma is portefeuillehouder Toezicht, onderdeel van het programma KEI (Kwaliteit En Innovatie) van de rechtspraak. Het afgelopen jaar is hij druk bezig geweest met de eerste stappen op weg naar de volledige digitalisering van bewindvoerderszaken. CAV-bestuurder Erwin Bel vroeg hem hoe dit proces tot nu is verlopen, wat de ambities zijn en wat zijn visie is op de sector. “KEI moet méér moet zijn dan de analoge wereld in een digitaal jasje hijsen.”

ZELF: KEI Toezicht is vorig jaar november live gegaan met bewind. Hoe is de stand op dit moment?

“Op dit moment zijn er circa 35.000 bewind-dossiers gedigitaliseerd, en daar komen er landelijk zo’n 300 tot 400 per dag bij. Onze doelstelling is om in deze fase door te groeien naar 160.000 bewind-zaken van professionele bewindvoerders. Het merendeel daarvan werkt met professionele IT-pakketten, daar zitten ook de grote volumes. In de fase daarna gaan we kijken wat we gaan doen met de kleinere bewindvoerders, die vaak nog zwaar leunen op huis-tuin-en-keuken digitalisering – lees Excel en Word.”

ZELF: Dat zijn er wel heel veel, die kleinere bewindvoerders met, zeg, minder dan vijftig dossiers. Hoe kijk je daar tegenaan?

“Dat is nog moeilijk te zeggen. Als migreren naar een pakket geen optie is, moeten we misschien ook wel afscheid nemen van een deel van deze bewindvoerders. Want ik merk dat als gevolg van dit digitaliseringsprogramma de rechtbanken weer wat kritischer zijn gaan kijken naar de partijen met wie ze nu eigenlijk zakendoen. En dat vind ik een heel positieve ontwikkeling, want het managen van bewindvoerders is er de laatste jaren nogal bij ingeschoten, om het zacht uit te drukken. Dat is één van de dingen die ik probeer te veranderen in de rechtspraak: denk niet op dossier-niveau, maar richt je primair op de kwaliteit die je inkoopt. Want hoe hoger die kwaliteit is – los van de vraag of de burger opdrachtgever is of de rechtspraak – hoe meer je erop kunt vertrouwen dat bewind echt goed wordt uitgevoerd. En dat zou het doel van iedere toezichthouder moeten zijn.”

ZELF: Ik begrijp goed dat je zegt: het gaat eigenlijk niet zozeer om de digitalisering sec, maar meer om naar een wereld te komen waarin je als rechtspraak je uitvoerders kunt managen?

“Zeker. Die digitalisering is niet zo spannend, het managen van ongeveer 1800 professionele bewindvoerders des te meer. Hoe weet je nu als kantonrechter of ze het gemiddeld goed doen, hoe kun je hoofd- en bijzaken en risicovol en bulk onderscheiden? Als je dat kan, dan heb je automatisch een veel betere werkrelatie met die bewindvoerders.”

ZELF: Wat dan wel direct tot de definitievraag leidt: wannéér doet een bewindvoerder het dan goed? Wie bepaalt dat? En wat zijn de criteria? Solvabiliteit? Opleidingseisen? Tijdigheid en compleetheid van de dossiers? Tevredenheid van de onder bewind gestelde?

“Dat zijn allemaal prima criteria, wat mij betreft. Maar uiteindelijk bepaalt de kantonrechter in zijn vonnis wie hij als bewindvoerder benoemt. Om daar een beetje lijn in te brengen is het Landelijk Kwaliteitsbureau CBM ingericht, met name juist om informatie te delen dat er bepaalde zwakke broeders zijn die je beter niet kunt benoemen.”

ZELF: Je zou ook kunnen zeggen: laat dat bureau de kwaliteit bewaken en bepalen wie wel en wie niet bewindvoerder mag zijn, iets dat je veel in andere landen ziet.

“Maar dan ben ik als kantonrechter mijn enige machtsmiddel kwijt om in te grijpen. Dan is het niet langer: wie betaalt, bepaalt. Vanuit mijn toezichthoudende rol wil ik wel graag een stok hebben waarmee ik kan slaan: ‘als ik niet tevreden ben over jou, beste bewindvoerder, heb je wél een probleem’.”

ZELF: Onafhankelijke benoeming helpt misschien ook bij het oplossen van de ongelijkwaardige verhouding die bewindvoerders nu ervaren, dat ze zich in feite volledig afhankelijk voelen van de kantonrechter en diens vorm van de dag…

“Daar heb je gelijk in, dat is het enige voordeel dat ik zie van deze oplossing, dat je die hele discussie op een andere plek legt. Maar verder zie ik geen voordelen. Sterker, ik denk dat zo’n systeem onder druk van de brancheverenigingen ertoe leidt dat de grootste gemene deler de norm wordt. Want strenge kwaliteitseisen kan maar zo betekenen dat je als branchevereniging afscheid moet nemen van 30% van je leden. En daar heeft niemand zin in.”

ZELF: Dus KEI of geen KEI, de rechtspraak blijft bepalen wat kwaliteit van bewindvoering is?

“Ik denk dat de sector en de rechtspraak zich daar in gezamenlijkheid een beeld van moeten gaan vormen. Ik vind het oneindig veel belangrijker dat wij als rechtspraak en jullie als bewindvoerders het daarover eens zijn, dan wat de media daarvan vinden. Je bent ook veel minder een speelbal van de beeldvorming over bewindvoerders, als zouden het allemaal dieven zijn. Het mooie van KEI is dat zaken meetbaar worden, dat er allerlei dwarsverbanden gelegd kunnen worden, dat de kantonrechter inzicht krijgt op een hoger niveau dan alleen zijn onderbuik. Het probleem waar we momenteel mee zitten is dat er cultuur is ontstaan waarin de burger zelf een bewindvoerder aandraagt, en waarin kantonrechters het toezicht daarop een beetje bij doen. Gevolg: het systeem is min of meer ontspoord, de kantonrechters doen het dossierwerk en de bestuurders managen nul op dit vlak, die kennen niet eens het belang van deze business. Terwijl een legitieme vraag is: wat hebben wij aan 10.000 middelmatige of slechte bewindvoeringskantoren? Ik heb liever 600 goede.”

ZELF: Ik hoor je zeggen: de digitali­seringsslag moet brengen dat we in ieder geval kunnen meten en weten met elkaar. Daarnaast wil je een dialoog met de brancheverenigingen om te definiëren wat dan in termen van kwaliteit goed is, of goed genoeg, en wat onder de maat is. Vind je het heel erg als ik zeg dat die sector van die dialoog nog niet zoveel van gemerkt heeft?

“Je moet KEI vooral zien als een veranderprogramma waarin de ambitie en visie opgesloten zitten dat we deze kant op moeten sturen. Dat het méér moet zijn dan de analoge wereld in een digitaal jasje hijsen, maar dat we kwalitatief ook echt een stap verder moeten komen.

Laten we nu eerst eens zorgen dat we op schaal komen, want deze exercitie is al complex genoeg. Dan kunnen we in een volgende fase die gesprekken voeren waar jij op doelt, zoals we die ook met de curatoren gevoerd hebben. Dan kunnen we ook in gezamenlijk bepalen welke parameters nu echt wat zeggen en welke niet. Het is allesbehalve onze intentie om dit top-down op te gaan leggen, zonder enige inbreng van de brancheverenigingen. Overigens denk ik niet eens dat er zulke grote verschillen van inzicht zijn over wat kwalitatief goede bewindvoering is tussen de rechtspraak en de bewindvoerders. We hebben het er gewoon nooit eerder over gehad en het wordt dus nieuw voor iedereen.”

ZELF: Iets anders: KEI was onlangs groot in het nieuws. Minister Sander Dekker trapte vol op de rem. Heeft dat nog impact op dit traject?

“KEI bestaat uit twee trajecten: Civiel en Bestuur enerzijds, en Toezicht anderzijds. Het probleem is dat men bij Civiel en Bestuur van meet af aan de verkeerde route heeft gekozen: teveel risicovol zelf ontwikkelen, te omvangrijk, te duur. Dat heeft ertoe geleid dat KEI Toezicht een andere route heeft gekozen – wij hebben ons op een gemodificeerd marktproduct gebaseerd en waren binnen de kortste keren live voor een heel keurig budget. Het probleem is nu vooral dat de IT-problemen bij Civiel en Bestuur, het budgetteringsprobleem dat de rechtspraak tóch al had nog heeft verergerd. En dus moet er bezuinigd worden – en daar hebben ook wij last van. Laat ik zo zeggen: de ambitie blijft onveranderd – alle soorten bewind worden op termijn digitaal – maar het tempo zal wat lager liggen. Zo zullen de voor dit jaar geplande pilots met schuldsanering en WSNP pas 2019 worden opgestart. Ook het ontsluiten van familiebewindvoerders, mentoraat en curatele komt allemaal wat later in de tijd.”

ZELF: In het huidige traject is samenwerking met de IT-leveranciers van de bewindvoerders een belangrijk issue. Hoe kijk jij naar die dynamiek?

“Tja, dat is vooral een nieuwe dynamiek, we hebben daar als KEI nog niet eerder mee te maken gehad. Het is complexer, want elke leverancier heeft weer zijn eigen manier van digitaliseren en wij kunnen slechts één smaak bieden. Enerzijds zitten er nieuwe risico’s aan – wat gebeurt er als een leverancier omvalt? – anderzijds leren we er ook van want we krijgen veel meer op inhoudelijk niveau feedback van IT-professionals. Maar het is zeker wennen: de rechtspraak heeft vanouds last van ivoren-toren-neigingen en dat kan nu niet meer. We moeten toe naar een soort vierhoeks-overleg, met ene kant bewindvoerders en hun leveranciers en andere kant de rechtspraak en haar IT. Dat is nieuwe manier van denken. De Expertgroep ziet dit nu wel, maar daarmee is het natuurlijk nog niet van vandaag op morgen werkelijkheid. Kantonrechters moeten leren inzien dat ze niet ex cathedra wat kunnen roepen, maar dat de marsroute in gezamenlijkheid moet worden vastgesteld.”

ZELF: Ben jij in de positie om kantonrechters daartoe te bewegen?

“Nou, ik ben niet hun baas, als je dat bedoelt. Er is ook geen landelijke baas van alle kantonrechters. Maar de digitalisering brengt wel mee dat kantonrechters beter de mogelijkheden zien die nu ontstaan. Meer overzicht, meer dwarsverbanden, snellere afhandeling en dus uiteindelijk betere kwaliteit. Dat maakt dat ze haast vanzelf de goede kant op bewegen. Ik kan ze dus wel verleiden, met een goed product dat hun proces vergemakkelijkt en verbetert.”

ZELF: Hoe loopt op dit moment de samenwerking met de leveranciers?

“We hebben op dit moment vijf leveranciers live, dus dat is nog te overzien qua eisen en protocollen over en weer. Het grootste risico is dat nieuwe leveranciers om allerlei goede redenen een verschil van inzicht hebben over de mate van automatisering die zij bieden aan bewindvoerders. Dat leidt dus ook tot verschillende klantbehoeften richting de rechtspraak. En zoals gezegd: ik kan maar een soort smaak bieden aan al die leveranciers.”

ZELF: Denk je dat KEI ze uiteindelijk op één lijn kan krijgen?

“Ik zie dat proces met vertrouwen tegemoet. Ik denk dat er gaandeweg overeenstemming gaat ontstaan over een soort basisfunctionaliteit waaraan elke leverancier moet kunnen voldoen. In deze fase is het nog niet zo’n probleem als er leveranciers enigszins uit de pas lopen. Naarmate de volumes groeien zal duidelijker worden hoe die basisfunctionaliteit eruit moet zien en wat het groeipad is naar het moment waarop we zeggen: dit is het, hieraan moet iedereen voldoen. Anders worden de griffies gek van alle uitzonderingen.”

ZELF: Tot slot nog even over dat vierhoeks-overleg: er is geen koepel van leveranciers, en er zijn meerdere brancheverenigingen en elf rechtbanken. Gaat KEI met iedereen apart aan tafel zitten?

“Ik snap waar je op doelt. Er zal inderdaad iets van een vertegenwoordiging moeten komen, en dat is natuurlijk altijd een beetje spannend. Dat een ander namens jou aan tafel zit en je maar moet hopen dat hij niet akkoord gaat met iets dat jij helemaal niet zit zitten. Ook dat zal een nieuwe dynamiek worden. Maar als iedereen er met open vizier in gaat en geen machtsspelletjes gaat spelen, kan dat een heel interessante dynamiek zijn, weet ik uit ervaring. Want uiteindelijk is de reward voor iedereen dat het hele systeem gewoon beter wordt.”


Mr. Erik Boerma is ervaren vice­president met een bewezen geschiedenis van werken in de rechterlijke macht. Bekwaam in internationaal recht, ondernemingsrecht, overheid, civielrechtelijke geschillen en procesvoering. Sterke professional met een master gericht op rechten van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij is o.a. landelijk projectleider van de rechtspraak voor het programma Kei-Toezicht (Kwaliteit en Innovatie).

 

Interview: drs. Erwin Bel
Tekst: mr. Bart van Ratingen